Duidelijk duurzaam: de EU-taxonomie

De wetgeving inzake de EU-taxonomie en duurzame verslaggeving (SFDR) moet privé-investeringen richting duurzame initiatieven sturen. De ambitie is groot, maar er is nog veel onenigheid over wat wel en niet als duurzaam geldt.

Dit artikel maakt onderdeel uit van het magazine:
Susanovamagazine oktober 2022
Koenraad Coel | 26 oktober 2022
Adobe Stock 426805739

Om de klimaatdoelstellingen van de Europese Green Deal te halen, wil de Europese Commissie minstens 1 biljoen euro aan duurzame investeringen in stelling brengen over de komende tien jaar. Die financiering moet deels uit de eigen middelen komen en deels uit private hoek. Daarom ontwikkelde de Europese Commissie een drieledig systeem om de duurzaamheid van bedrijven en investeringsproducten zichtbaar te maken en met elkaar te vergelijken: de EU-taxonomie, de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR).

Transparante informatie

Als de EU duurzame investeringen wil aanmoedigen, moet eerst voor iedereen duidelijk zijn wat duurzaam is en wat niet. Dat is de rol van de EU-taxonomie in het systeem: consistente, objectieve criteria opstellen om te bepalen welke economische activiteiten als duurzaam gelden.

De CSRD verplicht grote en beursgenoteerde bedrijven publiekelijk te rapporteren over hun impact op milieucriteria, sociale criteria en criteria van goed bestuur en over de risico’s waar ze aan blootstaan. Dat moet gebeuren binnen een gestandaardiseerd kader, zodat er geen informatie achterwege blijft en vergelijkingen tussen verschillende bedrijven mogelijk zijn. Dat houdt onder meer in dat bedrijven openbaar maken hoeveel procent van hun huidige en verwachte omzet afkomstig is van duurzame activiteiten in lijn met de EU-taxonomie.

De SFDR creëert een gelijkaardig kader voor rapportage over financiële producten en entiteiten. Organisaties zoals banken, verzekeraars en investeringsfirma’s moeten onder meer openbaar maken hoe ze risico’s met betrekking tot duurzaamheid evalueren en hoe ze due diligence (het identificeren, beëindigen, voorkomen, matigen en verantwoorden van negatieve impact op de mensenrechten en het milieu) uitvoeren op hun investeringsbeslissingen. Hetzelfde geldt op het niveau van de investeringsproducten die ze aanbieden. Voor producten die ze als duurzame investeringen aanprijzen, moeten ze ook aangeven in welke mate die gealigneerd zijn met de EU-taxonomie. Daarvoor kunnen ze zich baseren op de informatie die de bedrijven waarin ze investeren verschaffen onder de CSRD. Zo krijgen investeringsproducten dus een objectief en transparant duurzaamheidslabel, de zogenaamde artikel 6-, artikel 8- en artikel 9-producten (zie kader). Er is voor alle duidelijkheid geen sprake van een rating, het gaat over de toekenning van een label.

Was het nu 6, 8 of 9?

De SFDR maakt een onderscheid tussen drie soorten beleggingsproducten op basis van hun focus op duurzaamheid. Ze zijn genoemd naar de artikels van de SFDR waarin ze beschreven staan.

De basiscategorie zijn artikel 6-producten. Die zijn niet in het bijzonder betrokken op duurzaamheid, maar dat betekent niet dat de SFDR er geen impact op heeft. Wie deze producten aanbiedt moet nog altijd aangeven welke duurzaamheidsrisico’s hij heeft geëvalueerd bij het beslissingsproces en welke impact die kunnen hebben op de opbrengst. Als je dat niet doet, moet je kunnen uitleggen waarom niet.

Artikel 8-producten promoten hoofdzakelijk investeringen of projecten met positieve milieucriteria, sociale criteria of criteria van goed bestuur. Je moet daarbij aangeven in welke mate je investeert in activiteiten die in lijn zijn met de EU-taxonomie, welk percentage van de portfolio duurzame investeringen betreft en wat daarvoor het duurzame meetbare objectief is. Het artikel stelt ook dat je voor de duurzame investeringen moet uitleggen welke principal adverse impacts (PAI’s) of negatieve effecten een investeringsproduct kan hebben op het vlak van milieu, sociale en werknemersaangelegenheden, mensenrechten, anticorruptie en antiomkoping.

Artikel 9-producten hebben duurzaam investeren als voornaamste doel. Je moet kunnen aantonen dat geen van de activiteiten waarin het product investeert significante schade aanbrengt aan een EU-milieudoelstelling (SFDR PAI) en hoe de duurzame investeringen het vooropgestelde duurzame objectief bereiken. Een artikel 9-product moet dus een maatstaf kiezen om het behalen van het duurzame doel tegen af te wegen.

De criteria van de taxonomie

Om te worden opgenomen in de EU-taxonomie moet een economische activiteit voldoen aan vier vereisten. Ze moet om te beginnen een ‘substantiële bijdrage’ leveren aan minstens één of twee van de zes EU-milieudoelstellingen:

  • de klimaatverandering beperken
  • de adaptatie aan de klimaatverandering
  • het duurzaam gebruik en de bescherming van water
  • de transitie naar een circulaire economie
  • de preventie en bestrijding van verontreiniging
  • de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

Daarnaast mag ze geen ‘significante schade’ berokkenen aan een van de andere milieudoelstellingen, moet ze voldoen aan minimale sociale waarborgen én aan technische screeningscriteria. De screeningscriteria specifiëren wat een ‘substantiële bijdrage’ of ‘significante schade’ juist inhoudt voor een gegeven activiteit. Die werkt de Europese Commissie verder uit in aparte besluiten, met inbreng van expertengroepen, zodat ze de taxonomie makkelijk kan uitbreiden en actualiseren.

De controverse

De taxonomie onderscheidt drie types duurzame activiteiten. Er zijn activiteiten die een inherent positief effect hebben, zoals de uitstoot van broeikasgassen verminderen of voorkomen. Daarnaast zijn er activiteiten die onrechtstreeks bijdragen, zoals afval sorteren om recyclage mogelijk te maken. Ten slotte zijn er de transitieactiviteiten, waarvoor er geen technologisch of economisch haalbaar duurzaam alternatief is, maar die binnen hun sector het minst schadelijk zijn.

In die transitiecategorie zijn nu onder meer gascentrales, nucleaire energie en biomassa opgenomen, zij het onder bepaalde voorwaarden. Zo moeten gascentrales ofwel beneden de algemene drempel van 100 gr CO2/kWh blijven, gemeten over de hele levenscyclus, dus inclusief lekken in de toeleveringsketen. Concreet is dat een verplichting tot carbon capture. Ofwel moet een nieuwe gascentrale een meer vervuilende, bestaande centrale (in de praktijk steenkool) vervangen en klaar zijn om tegen 2035 over te schakelen op hernieuwbare brandstof (in de praktijk biogas).

Het besluit van de Commissie om gas, nucleaire energie en biomassa op te nemen in de taxonomie is niet verworpen door het Europees Parlement, maar het leidde wel tot een storm van protest. Zo stapten vijf ngo’s, waaronder WWF en de Europese Consumenten Organisatie (BEUC), op uit de adviesgroep Platform on Sustainable Finance. Onder meer Greenpeace en Oostenrijk dienden ondertussen klacht in bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Probeer Susanova gratis uit!

Wilt u meer dan alleen nieuws? Al onze plusartikels, reportages en analyses lezen? Kies dan voor een proefabonnement van een maand!